Maarten den Dulk – Revolutie – ik geloofde het niet meer
Van een radicaal-linkse dominee met stellige overtuigingen (,,Van mij moest elk gemeentelid een IKV-affiche voor het raam hebben hangen”) groeide hij uit tot een wetenschapper die zijn eigen weg vond. Begin september neemt prof.dr. Maarten den Dulk (1941) vervroegd afscheid als kerkelijk hoogleraar Praktische theologie aan de Universiteit Leiden. ,,Grappig, hoe je binnen één leven zulke omwentelingen kunt meemaken.’
auteur: ‘Elma Drayer
datum: 11 augustus 2001
website: https://www.trouw.nl/
Maarten den Dulk: ,,Twee volle seizoenen lang was ik uitgeschakeld. Ik had totaal geen energie meer. De kracht ontbrak om zelfs maar een veertje weg te blazen. Het is niet zo eenvoudig te zeggen waardoor het kwam. Te weinig distantie nemen zit in mijn aard, dat weet ik. Dan komt het moment dat je lichaam niet meer verder wil. En externe factoren kunnen zo’n toestand verhevigen.
Hier in Leiden hebben we natuurlijk geen stralende, krachtdadige jaren achter de rug. Er was sprake dat de kerkelijke opleiding weg moest, en die onzekerheid werkt heel demotiverend. Maar ik heb nooit een direct verband gelegd met mijn ziekte. Wat misschien meespeelde: de weg die ik koos in mijn vak moest ik zelf vinden. De hoofdstroom van de praktische theologen slaat een andere hoek om. Van zoeken word je onzeker, het zorgt ervoor dat je ‘s nachts wakker ligt. Gelukkig was er ook veel bemoediging, maar het ging niet vanzelf.
Nu ben ik hersteld, maar de arts heeft gezegd: het is niet verstandig om langer door te gaan dan nodig is. Daar help je niemand mee. Deze laatste weken ben ik echt aan het afronden. Aan het terugblikken ook.
Maatschappelijk gezien werd ik wakker in de jaren vijftig. Mijn vader was belastinginspecteur. Veel méér nog was hij in mijn ogen hervormd ouderling, met grote hartstocht en betrokkenheid. We waren lid van de Zorgvlietkerk in Scheveningen, destijds een beroemde, bloeiende gemeente. Het was de tijd van de Doorbraak: de ontzuiling stond op het programma, de kerkelijke verduffing moest verdreven. De Zorgvlietgemeente had elan, ze wilde iets betekenen in deze wereld. Alles wat daar gebeurde had maatschappelijke relevantie.
Bevindelijkheid speelde bij ons thuis geen rol, nee. Over iets als het gebed bestond een zekere bescheidenheid, verlegenheid haast, vermengd met kritiek op overdreven christelijkheid. De code luidde: mensen moesten niet te mooi of te vroom praten over het geloof. Dan konden ze rekenen op ironie. In zo’n sfeer groeide ik op.
Ik aarzelde tussen talen en theologie. Het werd het laatste. Ik wist dat het relevant was wat er gebeurde in de kerkelijke gemeente. Maar wát het nou precies was, dat wist ik niet. Het stáát ergens voor, maar waarvoor? Ik was bang dat die nieuwsgierigheid zou verpieteren bij andere studies.
De theologische faculteit van de GU in Amsterdam bleek heel goed bij mij te passen. Mönnich had je daar, Smelik, en, vooral: Breukelman. Ineens kwam daar een wonderlijke, wat boerse man binnen. En die liet zien dat we bijbelse teksten heel anders konden lezen. Genesis en Matthëus werden berichten van iets bijzonders, iets ongehoords. Hij zorgde voor een radicalisering van mijn theologische bewustwording. En uiteraard werd ik gegrepen door Karl Barth.
Theologie moest verbonden zijn met je hele existentie. Zonder voorbehoud moest je durven kiezen. Zo nieuw en fascinerend was dat. Wat zegt-ie nu! Het werd één grote ontdekkingstocht. Het was midden in de radicale jaren zestig, en die combinatie leidde tot een stroomversnelling. In die tijd was alles klassenstrijd, al het andere kon je daaronder begrijpen. Je had een vader, een moeder, broers en zusters, maar het belangrijkste was het socialisme. Daarmee werd natuurlijk een heel belangrijk deel van het leven ontkend.
Na mijn afstuderen ging ik de gemeente in, elf jaar ben ik predikant geweest. In mijn prediking zat een verborgen claim. Iedereen moest links zijn, anders liepen ze achter bij het verstaan van de Bijbel. Jazeker, van mij moest elk gemeentelid een IKV-affiche voor het raam hebben hangen. Dat zei ik niet hardop, maar dat liet ik wel merken.
De pretentie waarmee ik als jong dominee dacht: mij hoef je niks meer te leren! Ik meende dat in mijn theologie alles zat. Het duurde enige tijd voordat die pretentie was afgebroken. Je komt erachter dat het leven van mensen meer is dan theologie. Achteraf kan ik me best voorstellen dat gemeenteleden een punthoofd van mij kregen.
Natuurlijk hielden sommigen het niet uit onder mijn prediking, die liepen weg. Ik was daar onthutst over. Ik kon toch niet anders dan zo preken? Ik dacht werkelijk dat het rijk Gods nabij was, zonder ironie. Op dat moment verbonden we het rijk Gods met het socialisme: we zagen het gebeuren in Rusland, op Cuba. Als je in die stroom zit, zie je de tegenvoorbeelden niet, je ziet alleen die ene werkelijkheid. Die ideologische verblinding is nu weg en die wil ik niet meer terug.
Nee, ik heb niet zoveel gêne achteraf. Ik vind alleen de wijze waaróp ik de boodschap uitdroeg nu wel te dwangmatig. Als een vroeger gemeentelid nu zou zeggen: jij hebt mij toen niet gehoord, dan zou ik dat vervelend vinden. Maar ik ga me niet in mijn eentje zitten schamen over die tijd. Door die manier van de Bijbel lezen werd de kneuterigheid er wél van afgespoten, hoor. Er zijn heel belangrijke ontdekkingen gedaan.
Na een paar jaar kwam onvermijdelijk het moment dat ik dacht: wat doe ik hier? Moet ik ermee doorgaan, kan ik het wel? In 1980 kon ik rector worden van het seminarie Hydepark. Daar kwam ik in een nieuwe fase. Ik volgde trainingen bij Wybe Zijlstra, de man die de basis heeft gelegd voor de klinische pastorale vorming in Nederland. Je werd niet alleen op je intellect, maar ook op je gevoelens, je sensitiviteit aangesproken. Hij deed je beseffen dat je méér in huis had.
Die trainingen gingen heel ver, en ik was daar buitengewoon mee geholpen. Maar het waren moeilijke jaren. Ik kon niet meer verder als partijganger van de Amsterdamse School. Dan zou ik niet meer waarachtig zijn. In die periode las ik een keer zo’n preek terug uit mijn begintijd. Het was alleen maar revolutie, revolutie, revolutie. En ik besefte: ik gelóóf het niet meer.
Grappig is dat, hoe je binnen één leven zulke omwentelingen kunt meemaken. Hoe je meedeint op de golfslag van de tijd. Je ziet je leven wat parallel loopt met de rest van de samenleving.
In 1991 werd ik benoemd in Leiden. Eindelijk had ik ruim gelegenheid voor reflectie, tijd om mijn gedachten op schrift te stellen. Toen heb ik een nieuw kompas ontworpen, met mijn thoraproject. De thora is niet één boek, maar kun je lezen als vijf verschillende vensters op de samenleving. Het zijn fragmenten die je los naast elkaar kunt laten staan, je hoeft ze niet in een bijbelse samenhang te zien.
Ook dat was weer een ommekeer, ik heb er nachten van wakker gelegen. Ik ben niet voor niets als dogmaticus begonnen, en dogmatici willen greep krijgen op de dingen.
Dat liet ik nu los. De bijbelse theologie bleek een grote hulp voor de praktische theologie. Door de Bijbel zo te lezen kon ik mijn eigen weg vinden, niet langer gedomineerd door Breukelman of Zijlstra.
Mijn generatie theologen dacht in de jaren zestig dat de kerk als instituut niet langer dan tien jaar zou bestaan. De kerk, die was dubbel verkeerd. Met die overtuiging ben ik de gemeente ingegaan. Grote verwondering natuurlijk, toen de kerk na tien jaar nog steeds iets was. En eigenlijk heb ik die nog steeds. Hoe is het mogelijk!
Iedereen voelt zich geroepen om kritiek te leveren op Samen-op-weg en het Landelijk dienstencentrum. En deels is die terecht. Maar op die manier kritisch zijn, daar is geen intellectuele moed voor nodig. Wél om daar te werken, en er iets van te maken. Mijn hart ligt bij de gemeente. Ik word opgewonden als ik besef dat zoveel mensen zoveel doen om die gemeente voort te laten gaan. De energie die ze erin steken om bij elkaar te komen! Daar wordt soms meewarig over gedaan, maar dat de kerk nog bestaat is een godswonder. Hou het daar dan even bij.
Het gekke is, ondanks alles heb ik mijn werk tot het laatst heerlijk gevonden. Een voorrecht om te kunnen doen. Maar ik voel aan mezelf dat het genoeg is geweest. De boeken die ik wilde schrijven, heb ik geschreven. Misschien komen er nog wat artikelen, misschien ga ik weer wat preken -als ik het niet verleerd ben. Ik hoef niet meer zo nodig. Mijn vrouw is óók net opgehouden met werken. Dus we zitten elkaar aan te kijken: wat nu?”