De existentiële exodus
Egypte en Farao zijn feiten van het leven. Mens zijn is tot slaaf gemaakt worden. Als je geen exodus doet, verblijf je in slavernij.
Om tot slaaf te worden gemaakt, moet je een mens zijn. Een computer is geen slaaf. Dieren zijn geen slaven. Mensen kunnen slaven zijn omdat een mens een meester is. Een mens is in wezen vrij. Zo vrij, dat het bestaan van de mens in de gevangenis zit.
auteur: Tzvi Freeman
datum: 2006
website: https://www.chabad.org/
vertaald: Dineke van Kooten
De huiskat voelt zich niet opgesloten in zijn appartement, maar een tijger wel. Het dier voelt zich niet opgesloten in zijn lichaam, maar de menselijke ziel wel. Voor sommige mensenzielen is het hele universum een gevangenis. Waarom? Omdat de menselijke ziel op de een of andere manier iets verder weet. Iets geheel gratis. Dat wat voor andere schepselen simpelweg werkelijkheid is, want de mens is een gevangenis.
Omdat de ervaring van ieder mens een ondragelijke paradox is. We worden geboren met een aangeboren gevoel van ik. Meer dan enig schepsel op aarde, voelen we “Ik ben. Niets anders is dan ik. Al het andere is niet meer dan een verlengstuk van mijn wezen.”
We zijn allemaal kleine farao’s, zoals de profeet Ezechiël hem beschreef: “De grote vis in de rivier verklaarde: ‘De rivier is van mij. Ik heb hem geschapen. Ik heb mezelf geschapen.'”
En toch hebben we een geest, een besef van niet alleen onze omgeving, maar ook van het ik dat in die omgeving bestaat. En die geest vertelt ons dat onze aangeboren ervaring absurd is.
Het is absurd om te geloven dat ik de touwtjes in handen heb. Ik heb deze plek niet gehaald. Ik heb geen idee wat hier aan de hand is. Er is een hele wereld die perfect in staat lijkt om het zonder mij goed te doen. Er zijn anderen daarbuiten, die allemaal een hele wereld zijn, een ik voor zichzelf. Mijn ik is absurd.
En toch, vanaf het moment dat ik mijn ogen opende en op mijn voeten ging staan, kon ik geen ander ik meer bevatten dan ik, of iets van deze wereld dat zonder mijn “ik” bestond.
Het is niet iets waar je uit groeit. U kunt groeien uit egoïsme, hebzucht, impulsiviteit. Je kunt elke ondeugd overwinnen. Maar ego is geen ondeugd. Jij bent het. Het was er toen je begon en het is de basis van alles wat je doet. U kunt het voldoende verbergen zodat u er in het openbaar niet door in verlegenheid wordt gebracht. Je kunt het mooi maken zodat andere ‘ik’s er niet zo geïrriteerd door raken. Je kunt ervoor kiezen om zijn welpen en gehuil te negeren als je geest je vertelt dat het net uit de hand is gelopen.
Maar het zal er altijd zijn, als de aarde waarop je betreedt, als de lucht die je inademt, als de duisternis die op de achtergrond op de loer ligt, wachtend tot de zon ondergaat, om te zeggen: ‘Ik ben nooit echt weggegaan. Evenals de zon scheen helder, ik was er nog steeds. Ik ben de standaard. Ik ben de basis van alles wat bestaat. Ik ben. “
Dit is hoe de meester van de Kabbalah, de Ari, de slavernij van Egypte beschrijft: het is wanneer de geest niet met het hart kan spreken.
Elk deel van de wereld komt overeen met een facet van de menselijke ziel. Elk facet van de menselijke ziel komt overeen met een kenmerk van de menselijke anatomie. Waar is Egypte? Het is de nek, die meest ongemakkelijke plek van de menselijke vorm waar een massief hoofd via een beweeglijke ledemaat verbinding moet maken met de rest van het lichaam. Het kanaal waardoor lucht, voedsel, bloed, gegevens en bevelen allemaal van de ene wereld naar de andere moeten gaan. Egypte is in het Hebreeuws Mitzrayim, wat letterlijk “de zeestraat” betekent.
En farao? Zijn Hebreeuwse letters zijn hetzelfde als het Hebreeuwse woord Oref, “de achterkant van de nek”. Farao, zoals de Ari hem beschreef, staat achter in de nek en wurgt ons. Hij kaapt alles wat in de geest is voor zichzelf, en laat niet meer dan een straaltje het lichaam binnendringen.
En dus zijn we verslaafd: onze geest kent een hogere waarheid, een voor de hand liggende, waaraan ons hart niet meer bewijst dan lippendienst. De geest worstelt om nutteloos uit zijn kooi te zweven, zijn vleugels geknipt door de egocentrische passies van het lichaam en het hart.
Elke menselijke strijd, elke ziekte, fysiek en psychologisch, kan worden herleid tot deze onderliggende pathologie. Alles wat we doen is een poging om aan deze slavernij te ontsnappen. Iemand die zich overgeeft, heeft zich overgegeven aan de dood. Iemand die ontsnapt, zelfs voor een dag, heeft het ware leven geproefd.
Hoe ontsnap ik aan de slavernij van mijn ik als ik mijn ik ben? Niet met liefde, want dan ben ik er nog die liefheeft. Niet in meditatie, want daar ben ik aan het mediteren. Niet met enig streven naar verlichting, want bij elk streven ben ik weer, zoekend naar dat wat me een groter, meer verlicht ik zal maken.
Maar alleen door deze gebondenheid in te ruilen voor een grotere. De ultieme bondage.
De ik heeft een angstvallig bewaard geheim, schreef de Maharal van Praag. Het is dat het ik niet meer is dan God die in mij ademt.
Waarom wil G – d in mij ademen? Omdat G – d gemeenschap wenst met een wezen dat ook een ik is. Daarom ben ik een ik: niet omdat dat de waarheid is, niet omdat het niet anders kan, maar omdat G – d zo verlangt. Dat is het drama van het universum, gespeeld en opnieuw afgespeeld in elk van zijn schepselen, het drama van ik en de ander die naar elkaar toe worden getrokken terwijl ze gescheiden wezens blijven. In de kern van het universum ligt het paradigma van dit alles: de liefdesaffaire van G – d en het menselijke I.
De afzonderlijke essentie van deze twee wezens is een gevangenis. Hun gemeenschap is vrijheid. En hoe is hun gemeenschap? Door een verloving van mijn ik met dat oorspronkelijke ik. Zoals we deden toen we ons door Zijn Torah aan Hem verbonden, zeggende: “We zullen het doen.”
En dus zei God tegen Mozes: “Als je het volk uit Egypte wegvoert, zul je Mij op deze berg dienen.” Omdat er maar één pad is om Egypte te verlaten. Niet door dit te zijn of ernaar te streven, maar door gebondenheid aan een Oneindige Ik, een gebondenheid die geen grenzen kent.