Kees Waaijman – “Voor spiritualiteit moet je je hersens gebruiken”
“Voor spiritualiteit moet je je hersens gebruiken”
Praat met Kees Waaijman (1942) over spiritualiteit en hij begint te glimmen. Enthousiast haalt hij mystieke schrijvers en dichters aan. “O niets, gij hoogste zijn, uw kracht is zo slopend dat alles zich opent in oneindigheid.” Prachtig vindt hij dat, “kwaliteit, goed spul.” Al meer dan dertig jaar gebruiker en nog lang niet aan afkicken toe. Hij wilde wel eens bij elkaar schrijven wat hij nu allemaal wist. Een dik uitgevallen praatpapier noemt hij het resultaat. Bijna duizend pagina’s telt zijn boek Spiritualiteit, vormen, grondslagen, methoden.
auteur: Theo van de Kerkhof
website: http://theovandekerkhof.nl/kees-waaijman/
Het ‘betrekkingsgebeuren tussen God en mens’, zo definieert hij zijn object. Waar God en mens een relatie met elkaar aangaan, daar wordt het spannend; waar ze vriendschap sluiten, elkaar spuugzat zijn, dan toch weer toenadering zoeken. Hij heeft lang getwijfeld of God wel in de definitie thuis hoorde: “Ik wilde een zo ruim mogelijk begrip, ook milieuspiritualiteit, gerichtheid op gerechtigheid, volwassenwording moest er onder vallen. Is transcendentie, het onvoorwaardelijke, dan niet een ruimere term?” Uiteindelijk liet hij God staan. “God figureert alom en dient zich zo gevarieerd aan dat het woord misschien wel meeromvattend is dan concurrerende begrippen. Noem mij één filosoof die niet heeft geworsteld met het goddelijke. Ook Nietzsche, juist Nietzsche met zijn ‘Gedicht aan een onbekende God’. Als Dorothee Sölle zoekt naar een atheïstische spiritualiteit, zoekt zij naar het goddelijk achter de burgerlijke God die zij dood verklaart. Trouwens: voor de meeste mensen is God helemaal niet zoiets vreemds. Tweederde van de Nederlander zegt gebed, het goddelijke, belangrijk te vinden in hun leven.” Bij Whitehead leest hij: “Vandaag de dag staat er maar één religieuze leerstelling ter discussie: wat bedoel je met God?” Waaijman: “Dat vind ik een goeie. De vraag is niet of we hem wel of niet moeten afschaffen. Nee, wat bedoel je ermee? De bewering ‘God bestaat’ is niet interessant want, zoals Paulus al zei: ‘Dat zeggen de demonen ook’.” Het ‘betrekkingsgebeuren’, dan spitst Waaijman de oren: “Wat doen die mens en die goddelijke werkelijkheid met elkaar? Hoe dagen ze elkaar uit? Waarover gaat die twijfel aan God nou eigenlijk? Wat wordt er monddood gemaakt in naam van het goddelijke? Maar ook: wat schept die betrekking niet allemaal, welke creativiteit komt er niet uit voort. Pas in de relatie treedt God aan het licht en treed je zelf als mens aan het licht.”
Overvallen
“Hoe mensen op het pad van de spiritualiteit terechtkomen? Bekering, zoals bij Paulus, die van zijn paard viel en het licht zag, kom je niet zo vaak meer tegen. Het ligt subtieler. Soms worden mensen wel overvallen door de goddelijke werkelijkheid. maar dan meer in de zin van: het breekt door, zoals seksualiteit doorbreekt. Het gebeurt gewoon.”
Wat precies? “Het gevoel met een schok wakker te worden, een plotselinge revisie van je verleden; een onafwendbare aandrang tot gebed, of handelen. Mensen gooien hun leven om, gaan verhuizen, van werk veranderen. Wat ze vertellen is van de schrik die ze ervoeren, en: ‘ik kon er nergens mee terecht.’ Ze gaan lezen en ontdekken dan bij een Eckhart bijvoorbeeld: ‘Zo voel ik het. Hier vind ik woorden voor iets waarvan ik niet eens wist dat ik het zocht.’”
“Vaak ook begint de zoektocht met een spanning. De rol die ik speel, is mijn rol niet. Ik heb een verhaal over mijzelf, maar ergens past het niet. Of ik heb een opvatting over hoe het met God en Jezus zit of juist niet zit en tegelijkertijd weet ik, ik overschreeuw mijzelf. Voor anderen is het een lichaamlijk gevoel, niet lekker in je vel zitten. Het idee dat je iets moet met je ademhaling, je diepere energieën. Je kunt daar sceptisch over doen en in mijn boek bekijk ik het ook wel met een zekere betrekkelijkheid, maar ‘lichaamswerk’, zoals dat in het vormingsjargon heet, is een belangrijke tak binnen de cursuscentra geworden. Mensen gaan snuffelen, juist in die hoek.” De supermarkt van de spiritualiteit; de markt van welzijn en geluk. Waaijman vermoedt dat achter die neerbuigende benamingen rancune schuilt van mensen die het zelf niet vatten kunnen: “Lelijk doen over iets wat op zichzelf heel positief is. We zitten in een tijd van overgang: ieder zoekt naar weggetjes en paadjes, heel gevarieerd, lekker onoverzichtelijk. Dat is creatief. Na verloop van tijd komt er heus wel iets bovendrijven.” De wegwijzers in die wirwar van paadjes zijn voor hem de Schrift, de grote rituelen en de mystieke traditie. We hebben in het westen een spirituele traditie om u tegen te zeggen: Eckhart, Hadewijch, Ruusbroec, Hildegard van Bingen, Augustinus, Dionysius de Areopagiet, te veel om op te noemen. Die traditie hoeven we niet te bevuilen, die is mooi, die is goed. Niet beter dan die van het Verre Oosten of de islam, maar ook niet minder. De traditie geeft een gevoel van richting, een referentiekader. Het is ons collectief geheugen. Dat terrein moeten we ontginnen. De traditie ligt voor ons.”
Wat Waaijman ontdekte, les één uit zijn ontginningsarbeid: “Spiritualiteit is intelligent. Voor spiritualiteit moet je je hersens gebruiken. De laatste drie eeuwen is dat besef een beetje verloren geraakt, maar tot aan de Middeleeuwen waren alle grote mystici grote denkers en grote denkers waren mystici. Na de middeleeuwen krijg je een scheiding tussen spiritualiteit en theologie en werden mystici vaak vroom en dom en theologen onvroom en knap. Een soort schisma; een taakverdeling die nergens op lijkt. Men is vroomheid voor domheid gaan verslijten. Spiritualiteit werd verascetiseerd: ‘luister nou maar, niet denken, gewoon doen’; aanpassen, meelopen met de meute.”
“Discipline? Natuurlijk, het is een ongebroken traditie dat spiritualiteit om oefening vraagt. Als je zegt: ‘De Schrift is mijn oriëntatiepunt, dan moet je iedere dag een stukje uit de schrift lezen. Of als je rituelen belangrijk vindt, dan moet je een plekje zoeken, in je parochie of waar dan ook, en regelmatig die grote rituelen mee voltrekken. Je moet het doen, en je moet het ook doen als je geen zin hebt. Maar de ervaring leert: met het kaal scheren van het koppie heb je nog geen monnik. Het aantrekken het habijt maakt nog geen novice. Spirituele praxis kan niet zonder een begeleidende metareflectie, anders beklijft het niet. Het doopwater gaat er wel overeen, maar het dringt niet door. Je moet het je eigen maken, je eigen vorm uitvinden. Spiritualiteit is anti-klonen, het omgekeerde van collectieveren. Daarvoor is kritische begeleiding nodig. Voor de Boeddha er was, was er de goeroe.
Ik-gerichtheid
Bevestigt al dat zoeken naar eigen uniciteit, die behoefte aan ‘lekker in je vel zitten’, niet het vooroordeel van spiritualiteit als navelstaarderij? Waaijman ziet dat gevaar wel: “Het eerste wat je intelligent te onderscheiden hebt, is de vraag: ‘Ben ik nu los aan het komen van mijn ik-gerichtheid, of ben ik die nu juist aan het versterken.’ Alle richtingen van Oost en West wijzen daarop. Dat is klassiek, de A van het spirituele alfabet en tevens één van de moeilijkste letters. ‘Een zwarte mier op een zwarte steen in het holst van de nacht,’ zegt de islamitische mysticus Roemi, zo moeilijk is dat onderscheid.”
Waaijmans eigen spirituele weg is gevormd door de Karmelbeweging: “Voor alles ben ik Karmeliet. Als het hier zou ophouden zou ik naar het buitenland vertrekken.” Als kind wilde hij naar het kleinseminarie. Waarom hij dat wilde, weet hij niet zo precies meer. “Ik herinner me de teleurstelling omdat het aanvankelijk niet door kon gaan vanwege geldgebrek bij ons thuis en de blijdschap toen het later toch doorging.” De volwassen keuze kwam tijdens zijn noviciaat bij de Karmelieten. “Daar ontdekte ik dat het paste.” Als seminarist kwam hij na de filosofische basisvorming op een tweesprong in zijn levensloop: de pastorale praktijk, of de weg van de boeken, de poëzie, de tot de verbeelding spreken schrijvers: Dostojewski, Sartre, Camus, Buber, Levinas. Het pastoraat liet hij zitten: “Kwestie van zelfkennis. In die tijd, de jaren zestig, was pastoraat erg aan het ‘vermenswetenschappelijken’. Ik had geen zin om door die molen heen te gaan.”
Hij gaat theologie studeren in Nijmegen en raakt verzeild op het dan net opgerichte Titus Brandsma Instituut, een studiecentrum voor spiritualiteit. Nog voor hij zijn kandidaatsexamen behaalt heeft, heeft hij er zijn eerste baantje. Nu, ruim dertig jaar later, is hij er directeur en hoogleraar aan de theologische faculteit.
Titus Brandsma, die zijn verzet tegen het nazisme met de dood bekocht in concentratiekamp Dachau, is een figuur die regelmatig in zijn gedachten komt. “En dan kom je vanzelf op de holocaust,” voor Waaijman hét symbool van de desillusie: “Het waren hele fatsoenlijke mensen die daar aan het moorden waren; democratisch goedgekeurd. En dat kunnen wij nu ook.” Dan ineens fel: “We doen het in feite: we zijn met zijn allen het milieu aan het kapotmaken op een manier waarvan de kinderen van onze kinden zullen zeggen: ‘Wat een vreselijke fascisten’. Het is zo dicht bij, je mag het niet zo noemen, maar de overdreven lichaamscultus, de verering van jong en mooi in de media, het almaar rijker worden en tegelijkertijd niet dulden dat vreemden hier te gast komen; onze cultuur heeft het nationaal-socialisme perfect geïncarneerd.”
In de ogen van Waaijman heeft spiritualiteit een cultuurkritische dimensie, omdat het aandacht vraagt voor wat we eigenlijk wel weten, maar niet willen weten. Spiritualiteit leert aandachtig leven, erbij zijn: “Kijken, creatief, niet dat duffe.”
In de communiteit waar hij woont begint het wakkere leven iedere dag opnieuw met een psalm. “Niet te veel, ieder ochtend om acht uur lezen we er samen één, een week lang dezelfde. ‘s Avond vieren we eucharistie, heel rustig laagkerkelijk in aankleding en symbolen; veel stiltes. Bij dat half uurtje samen gedenken, komen voor mij heel veel lijnen samen: een bewustwording van mijn eigen leven” “Wat het mij gebracht heeft? Gaandeweg ben ik er achter gekomen wat het betekent om een volwassen mens te zijn. Dat ben je als je kunt toelaten dat je bemind bent, gezien bent, aanvaard bent, zonder dat je daarvoor wat hoeft te presteren. Daar heeft de weg van de Karmel me wel mee geholpen: eenvoudigweg leven in Gods aanwezigheid.”