PSALM 90
De psalmberijming van 1773 is een nog altijd in Nederland gebruikte berijming die in 1773 op last van de Staten-Generaal in Nederland is ingevoerd, en die daarom ook wel de Statenberijming wordt genoemd. Het uitgangspunt van deze berijming vormen de melodieën van de Geneefse psalmen en de tekst van de psalmen in het Oude Testament. Ik heb ze vroeger op de zondagsschool en op de basisschool geleerd. We zongen ze thuis, bijvoorbeeld na het eten aan tafel.
Voor een overzicht van gebruikte psalmen op deze website kijk HIER
Psalm 90 (HSV)
1 Een gebed van Mozes, de man Gods. Heere, Ú bent ons een toevlucht geweest van generatie op generatie.
2 Al vóór de bergen geboren waren en U de aarde en de wereld voortgebracht had, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid bent U God.
3 U doet de sterveling terugkeren tot stof en zegt: Keer terug, mensenkinderen.
4 Want duizend jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren, wanneer die voorbijgegaan is, of als een wake in de nacht.
5 U spoelt hen weg, zij zijn als de slaap. In de morgen zijn zij als het gras dat opkomt:
6 in de morgen bloeit het en komt het op, ‘s avonds wordt het afgesneden en het verdort.
7 Want wij vergaan door Uw toorn, door Uw grimmigheid worden wij door schrik overmand.
8 U stelt onze ongerechtigheden voor Uw ogen, onze verborgen zonden in het licht van Uw aangezicht.
9 Want al onze dagen gaan voorbij door Uw verbolgenheid, wij brengen onze jaren door als een gedachte.
10 De dagen van onze jaren: daarin zijn zeventig jaren, of, als wij zeer sterk zijn, tachtig jaren, maar het meeste daarvan is moeite en verdriet, want het wordt snel afgesneden en wij vliegen heen.
11 Wie kent de kracht van Uw toorn en Uw verbolgenheid, wie weet hoezeer U te vrezen bent?
12 Leer ons zó onze dagen tellen, dat wij een wijs hart verkrijgen.
13 Keer terug, HEERE, hoelang nog? Laat het U berouwen over Uw dienaren.
14 Verzadig ons in de morgen met Uw goedertierenheid, dan zullen wij juichen en verblijd zijn, tijdens al onze dagen.
15 Verblijd ons overeenkomstig de dagen waarin U ons verdrukt hebt, overeenkomstig de jaren waarin wij het kwade gezien hebben.
16 Laat Uw werk aan Uw dienaren gezien worden, Uw glorie over hun kinderen.
17 De lieflijkheid van de Heere, onze God, zij over ons; bevestig het werk van onze handen over ons, ja, het werk van onze handen, bevestig dat.
Psalm 90 (berijmd)
Vers 1
Gij zijt, o HEER, van d’ allervroegste jaren
Voor ons geweest een toevlucht in gevaren.
Eer berg en rots uit niet geboren waren,
Eer d’ aarde rustt’ op hare grondpilaren,
Van eeuwigheid, o God Die eeuwig leeft,
Zijt Gij de God, Die eind noch oorsprong heeft.
Vers 2
Uw oppermacht, die wij ootmoedig eren,
Kan door een wenk den mens zijn broosheid leren;
Uw wenk alleen, al schijnt ons niets te deren,
Verbrijzelt ons, doet ons tot aarde keren;
Want in Uw oog zijn duizend jaren, HEER,
Een enk’le dag, een nachtwaak, en niets meer.
Vers 3
Gij overstroomt het mensdom; zijn vermogen
Is, als een slaap, een ijd’le droom, vervlogen;
Zij zijn als ‘t gras, dat ‘s morgens, overtogen
Met frissen dauw, in bloei staat voor elks ogen,
Maar ‘s avonds, als het afgesneden wordt,
Op ‘t open veld in weinig tijds verdort.
Vers 4
Door Uwen toorn vergaat ons kwijnend leven;
Uw gramschap doet ons hart van doodsschrik beven,
O God, als Gij, in majesteit verheven,
Het onrecht, dat w’ in ‘t openbaar bedreven,
En ‘t kwaad, door ons in ‘t heimelijk verricht,
In ‘t licht stelt voor Uw glansrijk aangezicht.
Vers 5
Wanneer Uw toorn en gramschap ons bezwaren,
Dan wenden, dan verdwijnen onze jaren;
Wij zien hen, als gedachten, henenvaren;
Of, blijft Uw gunst ons in het leven sparen,
Dan klimmen wij ten hoogste tot den top
Van zeventig of tachtig jaren op.
Vers 6
Helaas, het best van onze beste dagen
Baart dikwijls smart, geeft dikwijls stof tot klagen;
Daar zorg, verdriet en jammerlijke plagen
Steeds, beurt om beurt, de matte ziel doorknagen.
De levensdraad wordt schielijk afgesneên;
Wij schenen sterk, en ach, wij vliegen heen.
Vers 7
Wie kent Uw toorn, wie zijn geduchte krachten?
Wie vreest dien recht geduchtste Macht der machten?
Leer ons den tijd des levens kost’lijk achten,
Opdat ons hart de wijsheid moog’ betrachten.
Keer weder, HEER, Uw gunst koom’ ons te stâ;
Hoe lang ontzegt G’ uw knechten Uw genâ?
Vers 8
Uw gunst sterkt meer dan d’ uitgezochtste spijzen;
Laat, met het licht, haar licht voor ons verrijzen;
Zo zal ons hart op liefelijke wijzen,
Uw goedheid, al ons ov’rig leven, prijzen.
Verblijd ons naar de maat van onzen druk,
En naar den tijd van al ons ongeluk.
Vers 9
Laat Uw genâ ons met haar troost verrijken,
En laat Uw werk aan Uwe knechten blijken,
Uw heerlijkheid niet van hun kind’ren wijken;
Uw liefd’, Uw macht behoed’ ons voor bezwijken;
Sterk onze hand, en zegen onze vlijt;
Bekroon ons werk, en nu, en t’ allen tijd’.