PSALM 96
De psalmberijming van 1773 is een nog altijd in Nederland gebruikte berijming die in 1773 op last van de Staten-Generaal in Nederland is ingevoerd, en die daarom ook wel de Statenberijming wordt genoemd. Het uitgangspunt van deze berijming vormen de melodieën van de Geneefse psalmen en de tekst van de psalmen in het Oude Testament. Ik heb ze vroeger op de zondagsschool en op de basisschool geleerd. We zongen ze thuis, bijvoorbeeld na het eten aan tafel.
Voor een overzicht van gebruikte psalmen op deze website kijk HIER
Psalm 96 (HSV)
1 Zing voor de HEERE een nieuw lied, zing voor de HEERE, heel de aarde.
2 Zing voor de HEERE, loof Zijn Naam, breng de boodschap van Zijn heil van dag tot dag.
3 Vertel onder de heidenvolken van Zijn eer, onder alle volken van Zijn wonderen.
4 Want de HEERE is groot en zeer te prijzen, Hij is ontzagwekkend boven alle goden.
5 Want al de goden van de volken zijn afgoden, maar de HEERE heeft de hemel gemaakt.
6 Majesteit en glorie zijn voor Zijn aangezicht, macht en luister in Zijn heiligdom.
7 Geef de HEERE, geslachten van de volken, geef de HEERE eer en macht.
8 Geef de HEERE de eer van Zijn Naam, breng offers en kom in Zijn voorhoven.
9 Buig u neer voor de HEERE in Zijn heerlijke heiligdom; beef voor Zijn aangezicht, heel de aarde.
10 Zeg onder de heidenvolken: De HEERE regeert; ja, vast staat de wereld, ze zal niet wankelen; Hij zal over de volken op billijke wijze rechtspreken.
11 Laat de hemel zich verblijden en de aarde zich verheugen, laat de zee bulderen met al wat ze bevat.
12 Laat het veld van vreugde opspringen met al wat erin is; dan zullen al de bomen van het woud vrolijk zingen
13 voor het aangezicht van de HEERE, want Hij komt, want Hij komt om de aarde te oordelen. Hij zal de wereld oordelen in gerechtigheid en de volken met Zijn waarheid.
Psalm 96 (berijmd)
Vers 1
Zingt, zingt een nieuw gezang den HEERE;
Zing, aarde, zing dien God ter ere;
Looft ‘s HEEREN naam met hart en mond;
Vermeldt Zijn heil op ‘t wereldrond;
Dat dag aan dag Zijn roem vermeêre.
Vers 2
Nu moet uw tong de heid’nen noden;
Meldt allen volken Zijn geboden;
Vertelt Zijn wond’ren en Zijn eer;
Groot en prijswaardig is de HEER,
En vrees’lijk boven al de goden.
Vers 3
Al d’ afgoôn zijn slechts ijdelheden;
Maar God, die van ons wordt beleden,
Is ‘t, die de heem’len heeft gesticht;
En voor Zijn Godd’lijk aangezicht
Zet eer met majesteit haar treden.
Vers 4
Hoe blinkt het alles door vertoning
Van sterkt’ en sieraad in Zijn woning!
Geef dan, o allerlei geslacht,
Den roem van heerlijkheid en kracht
Aan Isrels groten God en Koning.
Vers 5
Geeft d’ eer aan ‘t eeuwig Opperwezen;
Zijn naam wordt nooit genoeg geprezen;
Verheft Zijn deugden, blij te moê;
Brengt in Zijn huis Hem offer toe,
Hem, Die de volken moeten vrezen.
Vers 6
Aanbidt Hem need’rig al uw leven,
Hem, die, in ‘t heiligdom verheven,
Een Godd’lijk licht van zich verspreidt;
Leer, aarde, voor Zijn majesteit,
Leer voor Zijn aangezichte beven.
Vers 7
Zegt, om de heid’nen te verlichten:
“De HEER regeert, die d’ aard’ wou stichten;
Dies zij, bevestigd t’ allen stond,
Nooit wank’len zal op haren grond;
Hij zal naar ‘t recht de volken richten”.
Vers 8
Dat zich de hemelen verblijden;
Verheugd zij d’ aard’ aan alle zijden;
Verheugd de volheid van de zee;
Het veld spring’ op met al het vee,
En ‘t woud moet juichend God belijden.
Vers 9
‘t Juich’ al voor ‘t aangezicht des HEEREN:
Hij komt, die d’ aarde zal regeren
En richten, vol van majesteit;
De wereld zal gerechtigheid,
Het mensdom Zijne waarheid eren.