PSALM 45
De psalmberijming van 1773 is een nog altijd in Nederland gebruikte berijming die in 1773 op last van de Staten-Generaal in Nederland is ingevoerd, en die daarom ook wel de Statenberijming wordt genoemd. Het uitgangspunt van deze berijming vormen de melodieën van de Geneefse psalmen en de tekst van de psalmen in het Oude Testament. Ik heb ze vroeger op de zondagsschool en op de basisschool geleerd.
Voor een overzicht van gebruikte psalmen op deze website kijk HIER
Psalm 45 (HSV)
1 Een onderwijzing, een lied over de liefde, voor de koorleider, van de zonen van Korach, op “De lelies”.
2 Mijn hart brengt een goed woord voort; ik draag mijn gedichten voor over een Koning; mijn tong is een pen van een vaardige schrijver.
3 U bent veel mooier dan de andere mensenkinderen; genade is op Uw lippen uitgegoten, daarom heeft God U voor eeuwig gezegend.
4 Gord Uw zwaard aan de heup, o Held, het zwaard van Uw majesteit en Uw glorie.
5 Rijd voorspoedig uit in Uw glorie, op het woord van waarheid, zachtmoedigheid en gerechtigheid; Uw rechterhand zal U ontzagwekkende daden leren.
6 Uw pijlen zijn scherp; zij treffen het hart van de vijanden van de Koning. Volken zullen onder U vallen.
7 Uw troon, o God, bestaat eeuwig en altijd; de scepter van Uw Koninkrijk is een scepter van rechtvaardigheid.
8 U hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid; daarom heeft Uw God U gezalfd, o God, met vreugdeolie, boven Uw metgezellen.
9 Al Uw kleding geurt van mirre en aloë en kaneel, wanneer U uit de ivoren paleizen komt, waar men U verblijdt.
10 Koningsdochters zijn onder Uw voorname vrouwen; de koningin staat aan Uw rechterhand, in het fijne goud van Ofir.
11 Luister, dochter, en zie, en neig uw oor: vergeet uw volk en het huis van uw vader.
12 Dan zal de Koning verlangen naar uw schoonheid; omdat Hij uw Heere is, buig u voor Hem neer.
13 De dochter van Tyrus zal komen met een geschenk; de rijken onder het volk zullen trachten Uw aangezicht gunstig te stemmen.
14 De koningsdochter is innerlijk één en al heerlijkheid; haar kleding bestaat uit borduurwerk van gouddraad.
15 In kleurrijk geborduurde kleding wordt zij naar de Koning geleid; jonge meisjes, haar vriendinnen in haar gevolg, worden bij U gebracht.
16 Zij worden geleid in grote blijdschap en vreugde, zij gaan het paleis van de Koning binnen.
17 Uw zonen zullen de plaats van Uw vaderen innemen; U zult hen tot vorsten aanstellen over heel de aarde.
18 Ik zal Uw Naam in herinnering roepen bij alle generaties; daarom zullen de volken U loven, voor eeuwig en altijd.
Psalm 45 (berijmd)
Vers 1
Mijn hart, vervuld met heilbespiegelingen,
Zal ‘t schoonste lied van enen Koning zingen;
Terwijl de Geest mijn gladde tonge drijft;
Is z’ als de pen van een, die vaardig schrijft.
Beminlijk Vorst, uw schoonheid hoog te loven,
Gaat al het schoon der mensen ver te boven;
Genâ is op uw lippen uitgestort,
Dies G’ eeuwiglijk van God gezegend wordt.
Vers 2
Gord, gord, o Held, uw zwaard aan uwe zijde,
Uw blinkend zwaard, zo scherp gewet ten strijde;
Vertoon uw glans, vertoon uw majesteit;
Rijd zegenrijk in uwe heerlijkheid
Op ‘t zuiv’re woord der waarheid; rijd voorspoedig,
En heers alom rechtvaardig en zachtmoedig;
Uw rechterhand zal ‘t Godd’lijk rijk behoên,
En in den krijg geduchte daden doen.
Vers 3
Uw pijlen, fel van uwen boog gedreven,
Zijn scherp, en doen gehele volken beven;
Zij vellen neer, wat uw vermogen tart,
En dringen diep in ‘s vijands wreev’lig hart.
Gij zult, o God, in eeuwigheid bekleden,
Den vasten troon van uw gerechtigheden;
De rijksstaf, dien uw hoge Majesteit
In ‘t Godsrijk zwaait, heerst met rechtmatigheid.
Vers 4
O God! uw God heeft mild U overgoten
Met vreugdezalf, meer dan uw meêgenoten,
Omdat Uw ziel de goddeloosheid haat,
En ‘t recht bemint. Uw vorst’lijk rijksgewaad,
U toegevoerd uit elpenbenen hoven,
Vol eed’len geur, doet elk uw hoogheid loven;
Hoe ruikt de mirr’ en kassie wijd en zijd,
En d’ aloë, wier geur uw ziel verblijdt!
Vers 5
Men ziet u blij, in statelijke reien,
Door docht’ren zelfs van koningen geleien;
De koningin staat aan uw rechterhand
ln ‘t fijnste goud van Ofirs mijnrijk land.
O Dochter, hoor, en zie, en neig uw oren;
Verlaat, vergeet, wat ooit u kon bekoren,
Uws vaders huis, uw volk, en wat voorheen
U dierbaar en beminnenswaardig scheen.
Vers 6
Dan zal de Vorst van al uw schoon getuigen.
Hij is uw HEER, dies moet g’ u voor Hem buigen.
‘k Zie Tyrus dan, die rijke wereldstad,
U hulde doen, en off’ren schat op schat.
De Koningstelg, die Hij zijn bruid wil noemen,
Is meest om haar inwendig schoon te roemen;
‘t Borduursel is, naar vorstelijken staat,
Van louter goud gewerkt in ‘t praalgewaad.
Vers 7
Straks leidt men haar in statie, uit haar woning,
In kleding, rijk gestikt, tot haren Koning;
Zo treedt zij voort met al den maagdenstoet,
Die haar verzelt, U vrolijk tegemoet.
Zij zullen blij, geleid met lofgezangen,
De vreugde voên, die afstraalt van haar wangen,
Tot zij, daar elk gewaagt van haren lof,
Ter bruiloft treên in ‘t koninklijke hof.
Vers 8
In plaats van uw doorlucht’ en vrome vaad’ren,
Zult Gij eerlang uw zonen zien vergaad’ren,
En stellen hen, door uw geduchte hand,
Al ‘t aardrijk door, in vorstelijken stand.
Ik zal uw naam bij elk geslacht doen kennen;
Van kind tot kind zal ‘t zich aan U gewennen;
Zo rolt Uw lof op ‘t ruime wereldrond,
In eeuwigheid, uit aller volk’ren mond.