PSALM 136
De psalmberijming van 1773 is een nog altijd in Nederland gebruikte berijming die in 1773 op last van de Staten-Generaal in Nederland is ingevoerd, en die daarom ook wel de Statenberijming wordt genoemd. Het uitgangspunt van deze berijming vormen de melodieën van de Geneefse psalmen en de tekst van de psalmen in het Oude Testament. Ik heb ze vroeger op de zondagsschool en op de basisschool geleerd.
Voor een overzicht van gebruikte psalmen op deze website kijk HIER
Psalm 136 (HSV)
1 Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
2 Loof de God der goden, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
3 Loof de Heere der heren, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
4 Die grote wonderen doet, Hij alleen, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
5 Die de hemel met inzicht maakte, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
6 Die de aarde boven het water uitspande, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
7 Die de grote lichten maakte, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
8 de zon tot heerschappij over de dag, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
9 de maan en sterren tot heerschappij over de nacht, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
10 Die de Egyptenaren trof in hun eerstgeborenen, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
11 en Israël uit hun midden uitleidde, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
12 met sterke hand en met uitgestrekte arm, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
13 Die de Schelfzee in tweeën deelde, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
14 en Israël er middendoor deed gaan, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
15 maar de farao met zijn leger in de Schelfzee stortte, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
16 Die Zijn volk door de woestijn leidde, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
17 Die grote koningen versloeg, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
18 en machtige koningen doodde, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
19 Sihon, de koning van de Amorieten, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
20 en Og, de koning van Basan, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
21 Hij gaf hun land als erfelijk bezit, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
22 als erfelijk bezit aan Zijn dienaar Israël, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
23 Die aan ons dacht in onze nederige staat, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig;
24 en ons aan onze tegenstanders ontrukte, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
25 Die aan alle vlees voedsel geeft, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
26 Loof de God van de hemel, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalm 136 (berijmd)
Vers 1
Looft den HEER, want Hij is goed;
Looft Hem met een blij gemoed;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 2
Looft den groten God, Wiens troon
Hoger rijst dan die der goôn;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 3
Looft der heren Opperheer;
Buigt u need’rig voor Hem neer;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 4
Looft Gods macht, die onbeperkt,
Gadeloze wond’ren werkt;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 5
Looft Gods wijsheid; door Zijn woord
Bracht Hij al de heem’len voort;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 6
D’ aard’ hief uit der waat’ren schoot
Zich omhoog, toen God ‘t gebood;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 7
God schiep aan des hemels trans
Grote lichten, rijk van glans;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 8
Aan de zon schonk Gods gezag
D’ opperheerschappij bij dag;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 9
Maan en sterren, min in pracht,
Schonk Hij heerschappij bij nacht;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 10
Looft Hem, die Egypte’s staat
Sloeg in ‘t eerstgeboren zaad;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 11
Looft den HEER, wiens heerschappij
Isrel voerd’ uit slavernij;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 12
Looft den HEER, wiens sterke hand
Isrel leidd’ uit Faros land;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 13
Looft Hem, die het Rode meer
Heeft verdeeld voor Mozes’ heir;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 14
Die, door dien verdeelden plas,
Israëls Geleider was;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 15
Die vorst Faro’s legermacht
In de Schelfzee t’ onder bracht;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 16
Die Zijn volk, als bij de hand,
Leidde door woestijn en zand.
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 17
Die, tot wering van ‘t geweld
Koningen heeft neergeveld;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 18
Die de vorsten, trots van moed,
Heeft doen smoren in hun bloed;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 19
Looft Hem, die den Amoriet
Van zijn grootsen zetel stiet;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 20
Looft Hem, wiens geduchte macht
Bazans koning t’ onder bracht;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 21
Die hun land, dat d’ ogen streelt,
Israël heeft toegedeeld;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 22
Looft Hem, nu die erfenis,
Naar Zijn woord bevestigd is;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 23
Die in onzen lagen stand,
Ons genadig bood de hand;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 24
Die ons, onder ‘t leed gebukt,
Heeft uit ‘s vijands macht gerukt;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 25
Looft Hem, looft Hem, al wat leeft,
Die al ‘t vlees zijn voedsel geeft;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
Vers 26
Geeft den God des hemels eer;
Lof zij aller scheps’len HEER;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.