PSALM 91
De psalmberijming van 1773 is een nog altijd in Nederland gebruikte berijming die in 1773 op last van de Staten-Generaal in Nederland is ingevoerd, en die daarom ook wel de Statenberijming wordt genoemd. Het uitgangspunt van deze berijming vormen de melodieën van de Geneefse psalmen en de tekst van de psalmen in het Oude Testament. Ik heb ze vroeger op de zondagsschool en op de basisschool geleerd.
Voor een overzicht van gebruikte psalmen op deze website kijk HIER
Psalm 91 (HSV)
1 Wie in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten,
zal overnachten in de schaduw van de Almachtige.
2 Ik zeg tegen de HEERE: Mijn toevlucht en mijn burcht,
mijn God, op Wie ik vertrouw!
3 Want Híj zal u redden van de strik van de vogelvanger,
van de zeer verderfelijke pest.
4 Hij zal u beschutten met Zijn vlerken,
onder Zijn vleugels zult u de toevlucht nemen,
Zijn trouw is een schild en een pantser.
5 U zult niet vrezen voor het beangstigende van de nacht,
voor de pijl die overdag aan komt vliegen,
6 voor de pest, die in het donker rondgaat,
voor het verderf dat midden op de dag verwoest.
7 Al zullen er duizend vallen aan uw zijde
en tienduizend aan uw rechterhand –
bij u zal het onheil niet komen.
8 Slechts met uw ogen zult u het aanschouwen,
u zult de vergelding aan de goddelozen zien.
9 Want U, HEERE, bent mijn toevlucht.
De Allerhoogste hebt u tot uw woning gemaakt.
10 Geen onheil zal u overkomen,
geen plaag zal uw tent naderen.
11 Want Hij zal voor u Zijn engelen bevel geven
dat zij u bewaren op al uw wegen.
12 Zij zullen u op de handen dragen,
zodat u uw voet aan geen steen stoot.
13 Op de felle leeuw en de adder zult u trappen,
u zult de jonge leeuw en de slang vertrappen.
14 Omdat hij liefde voor Mij opgevat heeft, zegt God, zal Ik hem bevrijden;
Ik zal hem in een veilige vesting zetten, want hij kent Mijn Naam.
15 Hij zal Mij aanroepen en Ik zal hem verhoren,
in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn,
Ik zal hem eruit helpen en hem verheerlijken.
16 Ik zal hem met lengte van dagen verzadigen,
Ik zal hem Mijn heil doen zien.
Psalm 91 (berijmd)
Vers 1
Hij, die op Gods bescherming wacht,
Wordt door den hoogsten Ko – ning
Beveiligd in den duist’ren nacht,
Beschaduwd in Gods wo – ning.
Dies noem ik God, zo goed als groot
Voor hen, die op Hem bouwen,
Mijn burcht, mijn toevlucht in den nood,
Den God van mijn betrouwen.
Vers 2
Hij zal uit ‘s vogelvangers net
U veilig doen ontko – men;
Hij is het, die uw leven redt;
Gij hebt geen pest te schro – men;
Hij zal, in lijfs- en zielsgevaar,
U met Zijn vleug’len dekken;
Zijn waarheid u ten beukelaar,
En ter rondas verstrekken.
Vers 3
De schrik des nachts doet u niet vliên,
Waarvoor de bozen be – ven;
Geen pijlen hoeft gij ‘s daags t’ ontzien,
Die hevig om u zwe – ven;
De pest, met welk een snellen spoed,
Zij moog’ in ‘t duist’re waren,
Noch ‘t streng verderf, dat ‘s middags woedt,
Zal uwe ziel vervaren.
Vers 4
Gij zult aan d’ een en d’ and’re hand,
Tienduizenden zien val – len;
Terwijl gij, in gerusten stand,
Bewaakt blijft boven al – len.
Het dreigend leed vliegt u voorbij;
Alleenlijk zien uw ogen,
Hoe schrikk’lijk ‘t loon der bozen zij,
Die d’ Almacht niet verhogen.
Vers 5
Ik steun op God, mijn toeverlaat,
Dies heb ik niets te vre – zen.
Wie God vertrouwt, die deert geen kwaad;
Uw tent zal veilig we – zen;
Hij zal Zijn engelen gebiên,
Dat z’ u op weg bevrijden;
Gij zult hen, in gevaren, zien
Voor uw behoud’nis strijden.
Vers 6
Zij zullen u, Gods gunstgenoot,
Naar ‘s Hoogsten welbeha – gen,
Opdat gij aan geen steen u stoot,
Op hunne handen dra – gen.
Gij zult op jonge leeuwen treên,
Op giftig’ adders stappen,
En door gevaar noch vrees bestreên,
Den leeuw en draak vertrappen.
Vers 7
“Dewijl zijn ziel Mij teêr bemint”
(Dus laat God Zelf Zich ho – ren),
“Heb Ik voor hem, als voor Mijn vrind,
Een heilrijk lot bescho – ren;
Omdat hij Mijnen naam erkent,
Zal hem Mijn gunst verzellen;
Ik zal hem redden uit d’ ellend’,
En op een hoogte stellen.”
Vers 8
“Hij zal, in alle ramp en pijn,
Tot Mij om uitkomst zuch – ten,
En Ik gestadig bij hem zijn
In al zijn ongenuch – ten;
‘t Gevaar zal Ik hem doen ontvliên;
Zijn levensdagen rekken;
‘k Zal hem Mijn eer en heil doen zien,
En nooit Mijn hulp onttrekken.”