De ballade van Narayama (film uit 1983)
The Ballad of Narayama (Narayama Bushikō) is een Japanse film uit 1983 van regisseur Shōhei Imamura. Het sterren Sumiko Sakamoto als Orin, Ken Ogata en Shoichi Ozawa. Het is een bewerking van het boek Narayama bushikō van Shichirō Fukazawa en enigszins geïnspireerd op de film uit 1958, geregisseerd door Keisuke Kinoshita. Beide films onderzoeken de legendarische praktijk van ubasute, waarbij ouderen naar een berg werden gedragen en achtergelaten om te sterven. Imamura’s film won de Gouden Palm op het filmfestival van Cannes in 1983.
Productie
De Ballad of Narayama werd gefilmd in de prefectuur Niigata en de prefectuur Nagano.
Verhaallijn
De film speelt zich af in een klein landelijk dorpje in het 19e-eeuwse Japan. Volgens de traditie moet iemand, zodra hij de leeftijd van 70 jaar bereikt, naar een afgelegen berg reizen om daar van de honger te sterven, een praktijk die bekend staat als ubasute. Het verhaal gaat over Orin, die 69 is en in goede gezondheid verkeert. Ze merkt echter op dat een buurman zijn vader naar de berg moest slepen, dus besluit ze te voorkomen dat ze zich na haar termijn aan een leven vastklampt. Ze besteedt een jaar aan het regelen van alle zaken van haar familie en dorp, waarbij ze een gezin zwaar straft voor het hamsteren van voedsel en haar jongste zoon helpt zijn maagdelijkheid te verliezen.
De film bevat harde scènes die de wrede omstandigheden weergeven waarmee de dorpelingen worden geconfronteerd. Afgewisseld tussen de afleveringen in de film zijn korte vignetten van de natuur te zien: vogels, slangen en andere dieren die jagen, kijken, zingen, paren of bevallen.
Op YouTube zijn er diverse stukjes van de bekijken.
Uit het boekje van ‘Zin in de ouderdom poëzie-spiritualiteit-kunst-filosofie-film‘ geschreven door Jan van Baardwijk en René Rosmolen wordt o.a. deze film besproken.
(p. 192) ‘Oma, hoe oud ben je nu?’
’69’
‘Je tanden zijn nog zo sterkt, daar kun je zelfs dennenappels mee eten!’
Met deze dialoog opent de Japanse film ‘De ballade van Narayama’. In deze indringende film word je als kijker meegenomen naar het harde boerenleven van de inwoners van een Japans bergdorp in de negentiende eeuw. Hun gesloten primitieve leven wordt gedomineerd door de cyclus van de seizoenen. Ze leven min of meer als de dieren volgens de wrede wetten van de natuur. De voortdurende zorg om voedsel en het overheersende besef van schaarste dicteren (p. 193) de regels tussen de boerenfamilies onderling en tussen de verschillende generaties.Dat levert soms schokkende beelden op. Als één familie aardappelen en groente van de anderen heeft gestolen, wordt de orde in het dorp hersteld door deze hele familie gevangen te nemen en levend te begraven.
De hoofdpersoon in de film is Orin, zij is 69 jaar en bestiert haar huishouden als een mater familias. Naar oud gebruik worden alle 70-jarigen door hun oudste zoon de berg Naryama opgedragen om daar in de winter te sterven. Van generatie op generatie worden op deze wijze ouderen geofferd aan de berggod. Die betoont zijn genade door het te laten sneeuwen, zodat ouderen een milde vriesdood ten deel valt.
In de film volgen we in de vier seizoenen het laatste levensjaar van Orin, beginnend en eindigend in de winter. Opvallend is dat zij ook in haar laatste jaar de dagelijks zctiviteiten van haar huishouden op de gebruikelijke manier blijft behartigen. We bespeuren geen verzet tegen het onverbiddelijke ritueel naar boven gedragen te worden. We zien haar het weegfetouw bedienen, water putten, en haar akker blijven bewerken, hakkend en zaaiend. Daarnaast heeft zij nog twee andere voornemens om haar laatste levensjaar tot voltooiing te brengen. Voor haar oudste zoon, die wedunaar is, zoekt en vindt zij een nieuwe bruid. Voor haar andere zoon, die door iedereen als de stinkende dorpsgek beschouwd wordt en die nog nooit met een vrouw de liefde heeft bedreven, regel zij een liefdesnacht.
In de lente barst het nieuwe leven open. Mens en dier zijn in één grote vruchtbaarheids- en liefdesdans verwikkeld. Als slangen kronkelen zij om elkaar heen. Maar op de achtergrond is er voortdurend het besef van eindigheid. Zoals in het gesprek van Orin met haar oudste zoon:
“Ben jij ook zo als je vader”, vraagt Orin, “want die was te slap om zijn moeder naar boven te dragen. Regels zijn regels. Aan medelijden heeft niemand iest.
“Ik ben niet zo laf als ons pa”, antwoordt hij.
De woorden van de oudste zoon klinken stellig, maar in zijn ogen zie je zijn huivering en aarzeling omdat de opdracht hem zwaar valt en zijn moeder hem liefs is. En niet alleen hij maar heel de familie heeft het moeilijk met het besef van het naderend afscheid van Orin. Hoewel mens en dier nauwelijks lijken te verschillen in hun levenswijze en dit gegeven bij de kijker een rauwe en primitieve (p. 194) indruk achterlaat, zijn dit momenten waarin menselijke zorg, gehechtheid en kwetsbaarheid in beeld worden gebracht.
In de zomer en de herfst zien we Orin generatief werk verzetten: in een lief geeft ze haar zegen aan de nieuwe bruid van haar oudste zoon en vervolgens leert zij haar hoe gorel te vangen. Maar ook de voorbereidingen op haar eigen einde zet zij door. Haar tanden zijn haar te talrijk en te sterk. Dat zint Orin niet. Zo kan ze niet sterven, met al die harde tanden. Eerst met een steen en later op de rand van een put breekt zij enkele tanden uit haar mond. Tot afschuw van haar oudste zoon die zegt: “Ma, ik hield van je harde tanden.
Het dorpsgericht tegen de stelende familie, waar ook Orin een aandeel in had, brengt gevoelens van schuld en schaamte bij haar teweeg. Zij zal aan de berggod verantwoording moeten afleggen over het ombrengen van de zielen van haar dorpsgenoten.
Als voor Orin de laatste winter aanbreekt, neemt het alles overkoepelende besef van sterven zijn laatste vormen aan. De loop der dingen is volgens goddelijke wetmatigheid geordend.En de toenemende schaarste in de winters dicteert het wrede ritueel van de laatste gang narr de berggod. Orin lijkt zich moedig in dat ritueel te voegen.
Of is dat slechts de buitenkant? Opvallend is dat zij ook in het zicht van haar einde haar akker blijft bewerken.
Nadat de dorpsraad haar oudste zoon heeft geïnstrueerd voor de zware tocht, breekt de morgen van het vertrek aan. De beelden zijn aangrijpend. De zoon draagt zijn moeder, op de weg naar haar sterven. Zwijgend, klauterend, pijn verdurend, hindernissen overwinnend. Steeds hoger de bergen, steeds dieper de ravijnen.
Als Orin wat te eten pakt zegt hij: “Eet jij maar. Over 25 jaar word ik de berg opgedragen en over 50 jaar mijn zoon. Ik hoop dat de berggod het voor jou laat sneeuwen.”
Hoog in de bergen staan moeder en zoon oog in oog met vergane lijken en verspreid liggende botten. In dit laatste landschap heerst de dood en hebben de raven het voor het zeggen.
Orin wijst haar zoon een plaats, daar moet je me neerzetten.
Zij rolt haar matje uit en gaat zitten.
Ze omhelzen elkaar. De zoon knielt en omarmt zijn moeder.
(p. 195) Hij klampt zich aan haar vast en snikt.
Zij geeft hem een klap en gebaart hem te gaan.
Waardig blijft zij alleen achter, zittend op haar matje.
En plotseling gebeurt het. Het begint te sneeuwen. Het landschap wordt wit. De dwarrelende sneeuw maakt de grijze haren van Orin steeds witter.
De zoon schreeuwt het uit: “Heb je het niet koud?”
Ze gebaart hem weg te gaan.
Dankbaar zegt hij: “Het is echt gaan sneeuwen.”
De cirkel is rond. De film eindigt zoals hij begon. In een besneeuwd, winters landschap zit nu de zoon met zijn familie om het vuur. De vrouw van zijn zoon is zwanger. Er is nieuw leven in aantocht… Maar de zoon denkt terug aan zijn moeder. Ter nagedachtenis aan haar klinkt een lied: ‘De dag dat Orin de heilige berg opging, begon het flink te sneeuwen.’