Zonde en de geest van dwaasheid
Er staat een verklaring in de Talmoed1 dat “een persoon geen overtreding begaat tenzij de geest van dwaasheid hem binnendringt”, en de tekst die ter ondersteuning wordt aangehaald is een zinsnede uit de Thora: “Als de vrouw van een man terzijde gaat.”2 De vorige Lubavitcher Rebbe, rabbijn Yosef Yitzchak, maakte bij het uitleggen van de aard van dwaasheid3 ook gebruik van dezelfde zinsnede.
Wat is het verband daartussen? Waarom is overspel, van al de vele overtredingen, de overtreding die het meest overtuigend aantoont dat zonde altijd irrationeel is? Noch in de Talmoed, noch in Chassidut worden teksten geciteerd ter wille van zichzelf of om blijk te geven van geleerdheid. Ze worden met precisie gekozen om de meest uitgebreide casus te maken.
auteur: Adapted by Rabbi Jonathan Sacks; From the teachings of the Lubavitcher Rebbe
datum: 2008
website: https://www.chabad.org/library/article_cdo/aid/519595/jewish/When-One-Goes-Astray.htm
In dit geval is er sprake van een oppervlakkige reden. Er is een verbale overeenkomst tussen ‘opzij gaan’ (tisteh) en ‘dwaasheid’ (shetut). Maar dit neemt onze verwarring niet helemaal weg. Waarom überhaupt een tekst citeren? Veel rabbijnse aforismen zijn niet op deze manier ‘afgeleid’ van een bijbeltekst. Er moet een dieper verband bestaan, dat op het eerste gezicht niet duidelijk is, tussen overspel en zonde in het algemeen.
Er is een extra moeilijkheid. Overspel is een zeer ernstige zonde, waarop de doodstraf staat. Als iemand dit begaat, is het uiteraard irrationeel. Er kunnen geen redenen zijn om te kiezen voor een handeling met dergelijke gevolgen. Maar het Talmoedische gezegde was bedoeld om van toepassing te zijn op alle zonden, op het kleinste detail van de rabbijnse wet, en zelfs op een toegestane handeling die niet ter wille van de hemel werd gedaan.4 Op welke onbeduidende manier een mens G ook de rug toekeert ‑d: het gezegde is van toepassing: het is een daad van dwaasheid. Dus hoe kunnen we de dwaasheid van een kleine zonde bewijzen vanuit de duidelijke dwaasheid van een grote zonde?
Zonde als ontrouw
Het antwoord is dat overspel het prototype is van alle zonden, en dit op twee manieren.
Ten eerste is de zonde van overspel in de Joodse wet alleen van toepassing als de betreffende vrouw getrouwd is. Een alleenstaande vrouw kan zich daar niet schuldig aan maken. Vandaar de zinsnede: “Als de vrouw van een man afdwaalt.” Maar het Joodse volk als geheel wordt beschouwd als de ‘vrouw’ van God. De band die tussen hen op de Sinaï werd gesmeed, was als een huwelijk. En dus elke keer dat een Jood een zonde begaat, hoe klein ook, verraadt hij het verbond, het ‘huwelijkscontract’ tussen hemzelf en God. Hij maakt zich schuldig aan geestelijk overspel, ontrouw aan zijn goddelijke partner.
De Zohar5 vertelt: Een filosoof vroeg eens aan Rabbi Eliëzer: Als de Joden het uitverkoren volk zijn, hoe komt het dan dat zij de zwakste van de naties zijn? Rabbi Eliëzer antwoordde: Dat is hun lot. Omdat ze uitverkoren zijn, kunnen ze geen enkele fout tolereren, zowel geestelijk als materieel. Vanwege hun bijzondere geestelijke roeping is wat bij anderen vergeeflijk is voor hen een zonde. En net als het hart – het meest gevoelige en vitale orgaan van het lichaam – is de geringste beving of hapering van levensbelang.6
Dit is dus het verband tussen ons vers over de ontrouw van een vrouw en de stelregel over de geest van dwaasheid.
Tussen het Joodse volk en G-d bestaat een band van eeuwige wederzijdse loyaliteit, een huwelijk waarvan G-d de man is, de initiërende partner, en wij de vrouw, de bewaarders van het geloof. Zelfs ballingschap is geen scheiding, een echtscheiding. In de Talmoed7 staat dat de profeet Jesaja tegen tien mannen zei: ‘Keer terug en bekeer je.’ Zij antwoordden: “Als een meester zijn slaaf verkoopt of een man zich van zijn vrouw laat scheiden, heeft de een dan een aanspraak op de ander?” (Met andere woorden, zij voerden aan dat G-d zich met de Babylonische ballingschap feitelijk van Zijn volk had gescheiden en geen verdere aanspraak meer had op hun gehoorzaamheid.) De Heilige, gezegend zij Hij, zei toen tegen de profeet: “Zo zegt de L. -rd, Waar is de rekening van de scheiding van je moeder, die Ik heb opgeborgen, of aan wie van Mijn schuldeisers heb ik je verkocht? Zie, vanwege uw ongerechtigheden hebt u uzelf verkocht, en vanwege uw overtredingen is uw moeder weggezonden.’ Op deze manier is het zeker dat God, zelfs tijdens de tijdelijke scheiding van de ballingschap, geen ander volk tot Zijn uitverkorene zal nemen.8
Als dat zo is, dan is, aangezien de trouw van een vrouw ligt in het voldoen aan de verlangens van haar man,9 wanneer een Jood zelfs maar een kleine overtreding begaat of zelfs maar een toegestane maar egocentrische daad begaat, dit een gebaar van ontrouw en verraad aan de Heilige Bruiloft. bij Sinaï.
Dit is de reden waarom de verklaring van de dwaasheid van de zonde – iedere zonde – wordt gevolgd door de zinsnede uit de Thora, minder als bewijs dan wel als verklaring. Hoe kan het dat zelfs een onbeduidende zonde dwaasheid is? Omdat het een verbreking van de verbinding tussen de mens en God teweegbrengt. Waarom doet het dat? Omdat het een daad van ontrouw is die ingrijpt in het huwelijk tussen God en de Jood.
Zonde als een voorbijgaand moment
Het tweede verband tussen de twee verklaringen is dit: de zinsnede “als de vrouw van een man apart gaat” is niet van toepassing op de zekere, maar alleen op de vermoedelijke overspelige; waar er geen getuigen waren van de vermeende daad, en deze ‘verborgen was voor de ogen van haar echtgenoot’. Deze verdenking op zichzelf maakt haar vatbaar voor het brengen van een offer van gerst, dat een dierlijk voedsel was,10 een vernedering die in overeenstemming is met de aard van haar vermeende overtreding.
De hele procedure is moeilijk te begrijpen. Als de aanklacht tegen haar alleen gebaseerd is op verdenking en niet op bewezen feiten, kunnen we dan niet vertrouwen op de veronderstelling dat de meeste Joodse vrouwen trouw zijn, en de aanklacht verwerpen? Het antwoord is dat de normen van trouw die de Tora aan Joodse vrouwen stelt zo hoog zijn, dat het zelfs verwijtbaar is om jezelf bloot te stellen aan verdenking.
Dit stigma is echter van korte duur. Indien zij na de procedure ter beoordeling van de gegrondheid van de verdenking onschuldig wordt geacht, keert zij onbesmet terug naar haar echtgenoot; “Ze zal gezuiverd worden en zaad krijgen.”11
En dit is ook het geval met de Jood die, in een geest van dwaasheid, een zonde begaat. De breuk die hij tussen zichzelf en G-d opent, is slechts tijdelijk, en uiteindelijk: “Mijn glorie (dat wil zeggen, de goddelijke vonk in elke Jood) zal ik niet aan een ander geven.”12 Geen Jood is zo ver van God verwijderd dat hij niet onbesmet en puur kan terugkeren.
Dit is het tweede verband: net zoals een vrouw die door haar man verdacht wordt, slechts tijdelijk uit haar huwelijksband verdreven is, zo is de scheiding van G’d die een zonde teweegbrengt, slechts een voorbijgaand moment.
De vruchtbaarheid van terugkeer
Ook al is het waar dat iemand die betekenis aan dingen hecht, onafhankelijk van God, de eenheid van God ontkent, en terwijl hij over zijn zonden nadenkt, kan hij in de wanhoop vervallen door te denken: “De Heer heeft mij verlaten en mijn Heer heeft mij verlaten.” vergeten mij,”13 moet hij onthouden dat hij altijd zijn nabijheid tot God kan herstellen.
Meer nog, hij moet zich een derde gelijkenis herinneren tussen de vrouw die verdacht wordt van overspel, en de zondaar in het algemeen.
Als ze onschuldig wordt verklaard, wordt ze niet alleen vrijgesproken van elke smet op haar karakter; zij zal terugkeren naar haar man “en zal zwanger worden.” Dit betekent14 dat als ze eerder met moeite is bevallen, ze dat nu met gemak zal doen; als ze meisjes heeft gebaard, zal ze ook zonen krijgen; één autoriteit beweert dat ze kinderen zal krijgen, ook al was ze daarvoor onvruchtbaar.
Deze hoop ligt voor de persoon die gezondigd heeft. Hij mag niet ten prooi vallen aan melancholie of wanhoop. Want God heeft gezegd: “Mijn glorie zal ik niet aan een ander geven.” En wanneer hij terugkeert naar God zal ook hij vruchtbaar zijn. Hij zal opstijgen tot de liefde en angst voor God. Hij zal werken aan ware nabijheid, totdat ‘man en vrouw verenigd zijn’ en de aanwezigheid van het Goddelijke in zijn ziel wordt geopenbaard. Dit is zijn persoonlijke verlossing:15 een voorwoord op de collectieve verlossing die het Messiaanse tijdperk is.16
VOETNOTEN:
1. Sotah, 3a.
2. Bamidbar 5:12.
3. Maamar Bati Legani, 5710, ch. 3.
4. Cf. Tanya, Part I, ch. 24.
5. Part III, 221a.
6. Ibid., 221b; Kuzari, Maamar 2:36; Tanya, Part IV, ch. 31.
7. Sanhedrin, 105a.
8. Kiddushin, 36a; Rashba, Responsa, ch. 194.
9. Tana Deve Eliyahu Rabbah, ch. 9.
10. Sotah, 15b.
11. Bamidbar 5:28.
12. Isaiah 42:8.
13. Ibid., 49:14.
14. Sotah, 26a; Rambam, Hilchot Sotah, 2:10; 3:22.
15. Tanya, Part IV, ch. 4.
16.Likkutei Sichot, Vol. II pp. 311-314.
Meer lezen over scheiden op deze website? Kijk hier